VIERDE HOOFDSTUK.
„Morgen Juffrouw Demming,” zei de heer Denijs vriendelijk, toen Mies zich den eersten dag op kantoor bij hem aanmeldde. „Van Dalen,” dit tegen een heer, die eveneens achter een hoo-gen lessenaar zat. „Hier is de nieuwe kantoorjuffrouw, wil jij ze maar eens inwijden?”
Van Dalen, een vriendelijk uitziende man van middelbaren leeftijd, kwam naar Mies toe, stelde zich voor als de boekhouder.
„Wilt U me maar volgen, juffrouw Demming?” Ze verlieten nu het ruime kantoor en gingen een klein, donker vertrekje binnen, grenzend aan het groote kantoor en daarvan gescheiden door een glazen deur.
„Hier is uw heiligdom,” zei de boekhouder, „eni dit is uw lessenaar, waarin u alles vindt wat u noodig hebt. Kijk u eens, hier heeft u het boek, waarin alles genoteerd wordt, wat de boekhandelaren van ons betrekken. Iedere boekhandelaar heeft een hoofd en daaronder zet u wat er weggaat aan boeken.”
Op een prettige, bedaarde manier vertelde hij haar, wat haar dagelijksche bezigheden waren en hij beloofde, in het begin haar zooveel zijn tijd het hem toeliet, met alles te zullen helpen.
„Is er nog meer personeel dan u en ik?” vroeg Mies schuchter.
„Ja, nog een bediende, een jonge man, die opgeleid wordt in het uitgeversvak. Hij is op het oogenblik uit voor een boodschap, straks zult u hem wel zien verschijnen.”
„Werkt hij bij mij?”
„Hij is meest op de expeditie werkzaam, maar als hij administratief werk heeft, zit hij bij u. Nu,