26 MIES DEMMING.
„Daar had ik je volstrekt niet willen hebben.” „Als ’t me niet bevalt bij Denijs, ga ik er toch heen, dat heb ik met meneer Verstraeten af gesproken.”
„Heeft hij je dat gevraagd?”
„Om u te dienen, daddy dear!”
„’t Is ’t is ongeloofelijk. Wat bezielt den
vent?”
„Hè, Paps, een beetje meer respect voor Uw supérieur.”
„Hou je mond, pedant nest. En pas op, als ’t je niet bevalt bij Denijs. Jij denkt nu natuurlijk, ik doe tóch m’n best niet bij Denijs, want ik kom toch lekker op de Redactie. Maar dat zal niet gebeuren, hoor!”
„Ik zal meneer Verstraeten zeggen, dat u ’t niet hebben wil.”
„Welneen, dat behoef je niet direct weer over te brieven. En ga nu maar aan je werk, je voert vanmorgen weer geen lor uit.”
„Jawel, petroon,” zei Mies op den toon van Janus den looper.
Haar vader begaf zich naar zijn eigen kantoor. „Storm in aantocht! Weest op uw hoede!” mompelde Mies en met een spotlachje om haar ondeugend mondje, begon ze voor de zooveelste maal dien morgen haar werk.