MIES DEMMING. 21
ondeugend aankeek. „Zeg, Papsenheim,” vervolgde ze, gebruik makend van zijn milde stemming, „ik moet een paar gezellige, nieuwe kantoor-jurken van je hebben. Ik heb op dit stoffige
bureau alles versleten wat ik had.”
„Nu, koop ze dan maar, je zult toch nog wel
wat over hebben van je salaris.”
„Hè, Paps, wat onedelmoedig van je. Denk nu eens even goed na. Allemaal benefietjes geweest van deze maand. Frans z’n verjaardag, Elly Dorens verloofd ...”
„Ja, jij hebt je praatjes wel klaar. Je komt geen maand toe met je geld. Dat moet anders worden, hoor! Je gaat nu maar eens sparen en geeft je geld niet uit aan allerlei nonsens.”
„O, u zult eens zien, hoe ik me nu ga bekrimpen! Krom ga ik liggen! Alle verdiende centjes gaan naar de Spaarbank. Cadeautjes geven, aardige jurken koopen, niets ervan, Mies gaat opsparen voor een lijfrente, voor een inkoop in een ouwejuffers-stichting.”
„Hoor nu zoo’n ratel!” lachte haar vader. „Ga maar vlug aan je werk en maak de rekeningen klaar voor Janus, hij komt ze daar bij je halen.”
„Mag ik een paar jurken met de Mams gaan koopen?” hield ze aan.
„Nu, vooruit dan maar, als ’t daar dan bij blijft. Nu niet nog hoedjes en lintjes en kwikjes. Eenvoudige, degelijke jurken. Denijs houdt niet van malle kiele, kiele halsjes en doorzichtige flodderblousjes, denk daaraan, hoor!”
„Tot uw orders, kolonel,” salueerde Mies, in militaire houding.
„Ingerukt, marsch!” lachte de vader, terwijl hij haar een duw gaf, zoodat ze met een plof op haar kantoorstoel vloog.
„Nu vlug aan het werk,” zei Mies in zichzelf, terwijl ze weer opgewekt aan den arbeid ging. „Ik