MIES DEMMING. 19
de hoofden der boeken in sierlijke letters neer.
Daar ging de deur open, die haar kantoortje verbond met het groote kantoor van haar vader en trad deze binnen, gevolgd door een heer. „Meneer Denijs, mijn dochter,” stelde hij voor. „De uitgever,” flitste het door Mies hoofd en ze keek vol blijdschap op naar den man, die haar zou komen verlossen uit den werkkring die haar zoo tegen stond.
„Zoo, is dat nu de dochter,” zei de heer Denijs op vaderlijken toon, terwijl zijn blikken goedkeurend gleden langs Mies aardige verschijning.
„Ik hoor van uw vader, dat u wel iets voor de uitgeverij voelt.”
„Nu, voor de uitgeverij,” lachte Mies. „Ik voel veel voor boeken.”
„Dan kunt u bij mij uw hart ophalen.”
Nu volgde een klein examen voor Mies, waarin de heer Denijs informeerde naar haar capaciteiten en, dat bevredigend afliep.
„Heb je haar handschrift gezien?” vroeg haar vader trotsch, terwijl hij hem een der boeken voorlei.
„Tsjonge,” bewonderde de uitgever. „Een prachtige hand voor een vrouw, krachtig, duidelijk schrift.”
„En wat heeft ze bij jou allemaal te doen?” vroeg de heer Demming, die in een zijner fluweelachtigste buitjes was. „Ze moet toch niet te hard voort, want ze is niet al te sterk en ze heeft bij mij een kippetjes leven gehad.”
Mies snoof zachtkens bij die tirade en poogde haar lachen in te houden.
„O, ze heeft ’t bij mij kostelijk, hoor! Ze zal zich heusch niet dood werken.”
„Neen, daar ben ik ook niet bang voor. Maar, wat zijn zoo ongeveer haar bezigheden?”
„Ja, kijk eens, ze moet alles doen, wat er te
doen valt. Lichte administratie, op de expeditie
2*