98
„Och, onuitstaanbaar is het woord niet. Enfin, ik zal m'n oordeel maar opschorten tot.... ik 'm César Franck heb hooren spelen!"
„Weer zoo'n leuk spotternijtje! Je bent geestiger geworden sinds verleden jaar."
„Prettig te hooren, al die complimenten. Ik zal probeer en je er ook een te geven."
„Moet je zeker lang zoeken! Je bent wel lief! Paul had groot gelijk, toen ie me voor stapelgek verklaarde, dat ik met alle geweld naar jou toe moest!"
„Dacht ik 't niet, dat hij je tegen me opstookt? Ik heb het gevoeld van het oogenblik af, dat ik hem zag."
„Je verbeeldt het je, Norinchen. In jouw kopje heeft zich nu eenmaal het idee vastgezet, dat die Paul m'n kwade geest is en dat is waarachtig niet waar. Hij heeft niet den minsten invloed op me. Als dat zoo was, zou ik toch heusch niet doorgezet hebben om hier te komen. Want dat heeft hij me wel erg af geraden."
„Nu, misschien heb ik het mis. Wie weet, hoe ie me nog meevalt. Ik ga nog met hem dwepen als 't een beetje wil. Hij ziet er aardig genoeg uit."
„Vind je hem knap?"
„Meer apart dan knap. Weet je hoe ik hem eigenlijk vind? Als een hagedisje."
„Norinchen, wat kun je toch malle dingen zeggen. Paul een hagedis! Hoe kom je er bij?"
„Ja, dat weet ik zelf niet. Ik heb wel eens zoo'n gratieus, slank hagedisje gevangen en als ik het