10
Norine haastte zich de ramen te sluiten.
„Als de zon schijnt is het zóó vroolijk en warm,” zei ze. „’t Is jammer dat u de kamers niet bij zonlicht ziet.”
,,’n Mooie ruime kamer, vind je niet?” vroeg meneer.
Maar mevrouw’s oogen gingen langs de verschoten gordijnen, de barst in het glas, dat op de toilettafel lag, en ze zei langzaam:
„Heeft u geen.... kamers die wat beter gemeubileerd zijn?”
„Die zijn bezet, mevrouw," jokte Norine onvervaard.
„Maar kindje, ik vind die kamer héél behoorlijk,” vond meneer.
Mevrouw neusde rond in de aangrenzende badkamer en vroeg toen de salon te mogen zien.
Norine opende de tusschendeur met angst en vreeze.
Op den weidschen naam van salon kon dit hoogst eenvoudige vertrek heelemaal geen aanspraak maken.
Iets in den blik van het meisje deed de dame, die een scherpe aanmerking op de lippen had, zeggen:
„Dit is een heel prettige zitkamer, 't Is alleen jammer, dat er geen divan in staat. Ik moet veel rusten, weet u.”
„O, maar dien kunt u krijgen," haastte Norine zich te zeggen.
„Nu, dan lijkt alles me in orde," zei opgewekt meneer.