83
„We praten al over ons gaan naar Nice, alsof 't een beklonken zaak is, terwijl vader nog heelemaal geen antwoord op z'n schrijven heeft. Hij veronderstelt, dat de Directeur van het hotel, een oud vriend van vader, op reis is. Maar nu genoeg over mezelf, vertel me toch eens waarom Mieke me in zoo langen tijd niet geschreven heeft?"
„Norinchen," in zijn stem klonk een groote ver-teedering, „wat ben je toch een onbaatzuchtig wezentje. Altijd jezelf wegcijferen. Ik vond het juist zoo fijn, dat je nu eens iets van jezelf vertelde, vooral, omdat ik weet hoe zelden je dit doet. Maar nu je toch niet verder wilt praten, ik heb jou nog zooveel te zeggen, wat me nader aan het hart ligt, dan Mieke’s moeilijkheden. Kunnen we niet wat gaan loopen en een plekje opzoeken waar niet aan den anderen kant twee menschen zitten?"
„Je kijkt die twee goede menschen met zulke booze oogen aan," lachte Norine. „Dat verdienen ze heusch niet."
„Nou ja, ik wou dat ze opvlogen."
„Als je zoet bent gaan we na de lunch een slippertje maken, mevrouw gaat dan zeker wat rusten en meneer blijft bij haar."
„Je bent een schat, Norinchen!"
„En jij een machthebber! Maar vertel nu van Mieke, we zitten hier zoo rustig en onze tochtge-nooten zijn zóó in aanbidding voor al wat ze zien, die hooren heusch niet wat je me vertelt."