79
„Neen, Fred, zonder gekheid, hoe kom je hier en waarom ben je niet liever mee gegaan?" vroeg Norine.
„Ik liet de anderen, die aan den hol sloegen om een goed plaatsje te bemachtigen, rustig rennen en ik bleef achter. Ze zullen raar gekeken hebben toen ze mijn afwezigheid bemerkten, maar toen was ik al lang weggestormd. En waarom ik het deed? Om vele redenen. Sally snatert me teveel op den vroegen morgen. Margret ziet me liever niet dan wel en Paul verveelt me vandaag en...
„En Norine was er niet bij," vulde meneer van der Meerlen aan.
„U spreekt als een boek! Norinchen kijk niet zoo streng. Ik zal heel braaf zijn, je zult geen kind aan me hebben. Mag ik mee, mevrouw van der Meerlen? Neemt u me een beetje als uw broer aan en zegt u Fred. Dat meneer Dannenburch maakt me ture-luursch!"
„Vooruit dan maar, zwager!" lachte meneer. „We gaan en route."
„Zouden we hun voorbeeld niet volgen, Norinchen?" vroeg Fred en hij wees naar het echtpaar, dat voor hen liep, mevrouw steunend op haar man's stevigen arm.
„Ik heb geen steun noodig," lachte Norine.
„Maar ik wel!" en hij stak z'n arm door den hare.
„Och, Fred, doe niet zoo mal!" Norine maakte zijn arm los. „Koop je een Alpenstok als je steun noodig hebt; allez wij gaan vóórloopen, we zijn de gidsen."