77
ze maakte haar medereizigers, op haar rustige, prettige wijze opmerkzaam op ieder nieuw, mooi punt.
„Norine," zei zacht mevrouw van der Meerlen, „wat ben ik blij, dat ik mee ben gegaan, 't Is overweldigend, onvergetelijk. Maar, kindje, nu moest jij met de anderen meetrekken. Ik wil niet, dat je bij ons blijft."
„Ik denk er niet aan, mevrouwtje. Voor mij is het niets nieuws en ik vind 't wat fijn om bij u te blijven. We gaan dan telkens kleine wandelingen maken, zoo, dat u niet veel behoeft te klimmen en toch een prachtig uitzicht hebt."
„Maar de anderen komen pas om half vier terug. Toch veel gezelliger voor je om mee te gaan."
Maar Norine was niet te bewegen en toen mevrouw probeerde haar man mee te doen gaan met de anderen en haar dit ook niet gelukte, gaf ze haar goed gemeende pogingen maar op.
„Wij blijven bij mekaar, oudje," lachte haar man. „Ik laat geen twee dames alleen in den vreemde!"
Dus namen de anderen, toen ze op den Scheidegg aankwamen afscheid van het drietal en nog van uit den trein klonk hun lachend en joelend: „Auf wieder-sehen! Auf wiedersehen!"
„We gaan eerst ergens aanleggen," stelde meneer van der Meerlen voor, toen ze met hun drieën het perron afliepen, „en een hartversterking nemen in den vorm van Kraftbrühe mit Einlage, jullie wonderbaar recept, om te bekomen van alle vermoeidheid."