67
Norinchen, het leven is veel te mooi om er niet van te genieten! Ik ben nu eenmaal een levenskunstenaar, dat weet je."
„Een nieuw beroep!" schaterde Norine. „Fred, je bent toch eigenlijk nog een echt jog! Een schetterend, brutaal jog! En ik kan me zoo goed voorstellen, hoe je nuchtere gansjes met al dergelijke gezegden imponeert. Dè levenskunstenaar! O, eenig! Je krijgt direct den stralenkrans dien je noodig hebt om furore te maken. Ach, Fredje, wanneer zul jij eens wijzer worden?"
„Wanneer jij, opperste wijsheid, eens 'n beetje vriendelijker tegen me wordt. Wat ben je toch voor een vreemd wezentje? Je kaffert me uit, tot ik er groen van zie en toch verlang ik zoo naar je als ik niet bij je ben. Ik heb me weer gouden bergen voorgesteld van je blijdschap als je me terug zou zien. Nou, je ontvangst was ijziger nog dan de top van de Jungfrau!"
„Fred, begin niet weer met al die nonsens van verleden jaar, je meent er toch geen cent van en 't is alleen maar het bekende refrein, dat je ieder meisje voorzingt waar je mee in aanraking komt. Mij vang je er niet mee, don Juan!"
„Neen, jij bent eenvoudig niet te vangen, gepantserde Jungfrau en toch, toch ga ik een weddenschap met je aan "
De diner-bel luidde voor den derden keer. Paul stak z'n hoofd om de deur van het bureau en Fred ziende, lachte hij: