66
„O, valt ie niet erg in je smaak? Dacht ik al aan je spinnig gezicht te zien toen ik hem voorstelde. Wat heb je tegen hem?”
„Hij is, ja, hoe zal ik 't zeggen.... hij is niet echt!”
Fred lachte, dat het daverde.
„Niet echt? Ras-echt, hoor! Een echte, vlotte Wiener! En muzikaal! Daar val je van om. Norinchen, als je hem piano hoort spelen, dan ben je weg, gewoon weg!"
„Dat ben ik niet zoo gauw."
„Neen, jammer genoeg."
„Hoe kom je aan dat gefaneerde type?"
„Hè, wat overdrijf je weer! Je lijkt m'n moeder wel. Die kan 'm ook niet goed zetten. Bespottelijk gewoon! Paul is een reuze vent. Je moet 'm César Franck hooren spelen! En alles uit z'n kop, zeg! Ik zal vragen of ie vanavond voor je speelt."
„Doe dat, misschien ben ik dan ook weg van het Weensche wonder!"
„Zeg, dat American girl is niet onaardig, 't Is dik aan tusschen jullie, hè? Is die andere ook zoo aardig?"
„Kwestie van smaak."
„O, dan weet ik 't al. Zeker niet veel fraais."
„Denk toch eens aan iets anders, je hebt weer geen ander gesprek dan les femmes. Daar ergerde je me verleden jaar ook zoo mee. Hoe is het met je werk? Heb je wat uitgevoerd van den winter, of alleen maar gefuifd?"
„Ik heb flink gewerkt, al heb ik misschien niet zóó gebunkerd als jij je dat voorstelt. Donnerwetter