61
eenzaam ze is en als ik kan, dan hoop ik haar te helpen. Er zit ontzaggelijk veel goeds in haar, alleen, ze is zoo onbeheerscht en ook zoo heerschzuchtig. Maar dat er iets goeds uit haar kan worden, daar ben ik zeker van."
„Help haar dan zooveel als je kunt, m'n kind. 't Is bij jou al net als bij je lieve moeder, de menschen met wie je omgaat zoeken je steun, ze voelen als bij intuïtie, dat ze op je kunnen rekenen en je hun iets zult geven van de wilskracht waarover je zelf in zoo hooge mate beschikt. Aan wil ontbreekt het Sally nu ook wel niet, maar ze heeft nog niet geleerd, dien in de goede richting te gebruiken en dat moet het leven haar in de eerste plaats leeren; dan kan mijn Norinchen haar daarbij behulpzaam zijn."
„Vader."
„Kind?"
„Hoe vindt u dien vriend van Fred?"
„Daar kan ik nog moeilijk wat van zeggen, 't Lijkt me een nogal slap type. Eigenlijk niets voor gezonden, sportleven Fred. Maar misschien valt hij mee."
„Ik kan die spot-uitdrukking in z'n oogen en mondhoeken niet uitstaan. Misschien is het een air, dat hij aanneemt, maar 't is niet prettig."
„Fred is onveranderd, dezelfde opgewekte, loyale kerel van altijd. Het doet goed hem weer te zien."
„Ja," zei Norine langzaam. „Dezelfde van altijd, maar ik vrees, ook even luchthartig. Fred neemt het leven of 't één lange, blijde dag is. Er is zoo weinig ernst in hem. Eigenlijk is hij een beminnelijke egoïst,