50
„Ben je verkikkerd op hem? Ja, natuurlijk; ik maak je dood, Norine, ik wil hem hebben!"
„Dag, Norinchen, hoe maak je het?"
Z'n bruin-verbrand gezicht, één gulle lach, de mooie witte tanden blinkend in den ietwat te grooten mond, stond hij recht en slank in z'n sportieve auto-jas, voor haar.
„Meneer Dannenburch! hoe maakt u het sinds verleden winter?" begroette Norine hem en Sally, die met arendsoogen naar haar keek, merkte op, dat de begroeting van Norine's kant niet zoo was als ze verondersteld had dat die zijn zou.
„Mag ik je mijn vriend Paul Linga aus Wien even voorstellen...."
De vriend boog en Norine boog en er was in beider blikken een even elkaar van top tot teen opnemen.
„Meneer Dannenburch heeft me zooveel goeds van Interlaken en Uw hotel verteld, dat ik me heb laten verleiden met hem nog eenige dagen hierheen te trekken, schoon 't niet in ons reisplan was opgenomen. Het schijnt dat een magneet hem hierheen trekt."
De sarcastische uitdrukking, die bij deze op vleienden toon uitgesproken woorden op het wat bleeke, geblaseerde gelaat van Paul Linga lag, deed Norine onaangenaam aan.
Sally, ware rookkolommen uitblazend, stond schijnbaar achteloos tegen de deurpost geleund, maar in werkelijkheid ontging niets haar scherpe blikken.