24
Een vriend van ons is commissaris van een heel groot hotel, misschien kunnen we door zijn voorspraak iets voor U bereiken."
„Naar Holland," Norine zei het droomerig, „naar het land waar moeder geboren is en waarvan ze ons zoo vaak vertelde. Waar de groote, groene weilanden zijn met de molens en de oneindige zee."
„De molens zijn aan het verdwijnen," lachte mevrouw, „maar de weilanden en de zee zijn er en de mooie hei, de grachten, al het schoons waar de buitenlanders, als ze in ons lieve landje zijn over in verrukking geraken."
De groote bel, beneden in de hall liet eenige heldere slagen hooren.
„Arrivé!" riep Norine verbaasd uit en ze sprong meteen op.
„Gaat u nu plotseling weg?" mevrouw, vroeg het teleurgesteld. Het bijzijn van 't frissche, flinke meisje had haar goed gedaan.
„Ja, mevrouw, ik moet weg. Er zijn nieuw aangekomen gasten en vader is er niet. Maar ik wil heel graag weer eens 'n babbeltje komen houden."
„Komt u zooveel als u kunt," zei mevrouw hartelijk en ze drukte haar de hand als een goede, oude bekende.
Norine daalde in de lift naar beneden en bedacht onderwijl welke nieuwe gasten er met mogelijkheid aangekomen konden zijn.
De Indische familie, die kamer 28 en 29 zou be