13
„Ik zal vanmiddag naar Hanckerl gaan," ging hij voort. ,,Hij heeft me altijd gezegd, dat hij de zaak wel zou willen koopen, als ik er van af wou."
„Wat moeten wij dan beginnen? Hanckerl zal er ons niet inlaten."
„Dat zou ik ook niet kunnen, kindje," zijn stem beefde. „Het is nu juist de goeie tijd om de zaak van de hand te doen. Als we nog eenige maanden wachten, zitten we in het seizoen en dan is het te laat."
„Misschien maken we deze keer een goed seizoen,"
Hij lachte schamper.
„Ach, Norinchen, dat zeggen we al drie jaar. We hebben immers geen middelen om het huis op te knappen en de gasten willen dien vervallen boel niet meer. We moeten flink zijn en den knoop nu eindelijk eens doorhakken."
„Dan moet het maar, vader."
Ze durfden elkaar niet aan te kijken, de een voor den ander was bang zwakheid te toonen.
„En en wat gaan wij dan doen? Heeft u daar
al over gedacht?"
„Ach, jij, mijn flinke Norine, jij krijgt overal een plaats als secretaire of gouvernante. Ieder hotel zal blij zijn, jou in de zaak te hebben."
„En u dan?" ze vroeg het ademloos.
„Ik? Ja, daar heb ik nog niet over gedacht. Nu ja, voor mij zal ook wel hier of daar een plaatsje te vinden zijn.”