„Dat zei vader ook,” zei Tine droomerig. „Maar wat bedoelde hij ermee ?”
„Natuurlijk, dat hij alles zal doen om ons prinsesje tevreden te stellen,” veronderstelde Herman.
„Of, om zoo te doen, als hij denkt, dat goed voor mij is. Maar, o, jongens, ’t kan nooit, nooit goed zijn, als hij me wil verwijderen van Ernst.” „Kom, kind, pieker er nu niet langer over,” kalmeerde Juffrouw Bergsma. „Je vader heeft je veel te lief, om je zoo’n verdriet te doen.” „O, maar u vergeet het geslacht van deftige notarissen en doctoren!!” zei Tine.
„Kind, je doet net, of Ernst tot een veel mindere familie behoort,” berispte Herman haar. „Iedereen weet toch, dat de van Beeks een zeer goede familie zijn.”
„O ja, maar er zit veel artistenbloed in en dat is een gruwel voor de oude geslachten !!” „Och, och, wat is ons kind bitter,” lachte Leo. „Wacht maar, over een paar weken, zit Ernst in ons midden en ben jij een gelukkige verloofde.”
„Uws mond sal koekies ete, jongeheer,” dolde Karel.
„Zeg kind, heb je ’m er al op voorbereid, dat hij drie lieve zwagers krijgt?” vroeg Herman.
„En wat een lievertjes !” plaagde Juffrouw Bergsma. „Ik zal blij zijn, als jullie afgestudeerd bent. Dan nemen jullie maar gauw een
72