„En Wim een ideaal-vader,” zei Tine.
„Da’s een piek op U, vader,” lachte Herman.
„Ik geloof ’t ook,” zei dokter Durieu, terwijl hij zijn groote dochter in de wang kneep.
„Hè, Paps, wat leelijk van je,” zei Tine, terwijl ze een pruilmondje trok.
„Je weet heusch wel, dat ik je gewoon de vader vind.”
„Nu, ’t is te hopen, dat Wim z’n zoon niet zoo verwent als ik ’t mijn dochter heb gedaan,” lachte dokter.
„Hoe komen ze aan dien naam ?” vroeg Herman.
„O, de tweede naam van Mevrouw Corte-lingen is Carla,” zei Tine. „Dé vond dit zoo’n bizonderen naam en zei altijd, als ik een dochter krijg zal ze Carla heeten, wordt ’t een zoon, dan heet hij Carlo. Nu, ze heeft haar woord gehouden.”
„Als Mevrouw Cortelingen Annekee of Miete-bet geheeten had, zou Dé haar kindje toch wel naar haar genoemd hebben,” zei dokter Durieu. „’t Is zoo te begrijpen, dat ze haar kind naar niemand liever noemde dan naar haar lieve pleegmoeder.”
„Zeg, Paps,” zei Tine peinzend, „wanneer zal ik er heen gaan. Ik ben zóó verlangend den kleinen schat te zien.”
„Och, alle pasgeboren kinderen zijn precies even leelijk,” plaagde Herman. „Gezichtjes
9