Nooit nog, had Ernst’s viool zóó gezongen als dien avond en nooit had er in Tines lieve oogen die toewijding en warmte geblonken, als toen ze naar den vleugel ging en haar spel zich aanpaste, aan het zijne.
Agnes’ oogen keken vol droefheid naar haar broer en ze nam zich voor, hem te troosten in het leed, dat onafwendbaar over hem moest komen.
63