groote genegenheid van haar broer, door Tine niet beantwoord werd, en hoewel ze Tines correct gedrag zeer waardeerde, was er veel verdriet in haar voor de groote teleurstelling die Tines komst haar broer gebracht had.
Hij sprak er weinig met haar over, ’t lag niet in zijn aard zich uit te spreken en Agnes was in het onzekere of hij allen moed opgegeven had, dan wel, in ’t diepst van zijn hart nog geloofde, dat alles goed zou komen.
Agnes zelf had er in ’t begin nog alle hoop op gehad, maar sinds de komst van Ernst van Beek was al haar hoop vervlogen.
Tegen dien knappen, grooten artist moest haar eenvoudige broer het zeker afleggen.
Toen ze Tine en Ernst samen zag, had ze voor zichzelf de vaste zekerheid, dat haar broers kans verloren was. Want, ze moest het toegeven, die twee schenen voor elkaar geschapen en ’t kon niet anders, of ze moesten zich tot elkaar aangetrokken voelen.
Zag haar broer het ook ? O, hoe ze het hoopte.
„Mijnheer van Beek,” riep Tine, toen ze een pauze in het gesprek tusschen Wim en Ernst bemerkte.
„Juffrouw Durieu,” riep hij terug, terwijl hij haar vragend aankeek.
„Weet U, dat we ’t allemaal zoo héél prettig zouden vinden, als u wat voor ons speelde ?”
„Dat wil ik graag doen,” zei hij, terwijl hij
58