was er in haar stem een bittere klank.
En dat was ook zoo. Want Agnes had dien middag opgemerkt, hoe bizonder voorkomend de jonge van Beek voor Tine was en hoe blij zijn oogen glansden, telkens als hij naar haar keek.
Met haar broer had ze meegevoeld hoeveel leed dat dezen moest doen, want zij, de vertrouwde zuster, wist tè goed, hoeveel haar broer van Tine hield en zijzelf had zoo gaarne gezien, dat Tine zijn vrouw was geworden.
Tine, die met haar zonnigen, blijden aard, zijn grooten ernst die soms aan somberheid grensde, zoo goed had kunnen temperen.
Agnes, die verloofd was met een ingenieur, die in Indië werkzaam was en haar over één of twee jaar zou komen halen, om in Holland te trouwen en dan samen naar Indië te gaan, zag er zoo vreeselijk tegen op, haar broer, die ’t in zijn drukken werkkring toch al niet zoo gemakkelijk had, op het stille dorp alleen te laten, toevertrouwd aan betaalde krachten.
Toen ze Tine eenigszins had leeren kennen en den indruk gezien had, dien het meisje op haar broer maakte, was ’t haar zoo blij om ’t hart geworden en ze was Tines komst gaan beschouwen als een beschikking, die alles ten goede zou leiden.
Maar haar scherpe oogen van liefhebbende zuster, hadden onmiddellijk gezien, dat de
57