artistenvrouw, ze let nooit op de klok en is gewend, dat haar man op alle uren van den dag naar binnen waait. Ik maak natuurlijk geen misbruik van die groote toegevendheid en zorg meestal, dat ik den boel niet teveel in de war stuur.”
De beide heeren werden dan ook allervriendelijkst ontvangen en geen verwijt over hun wel wat late terugkomst trof hen.
„Zoo, Papa Durieu,” zei Wim. „Ga nu in dien gemakkelijken stoel zitten, houd mijn dames gezelschap en spreek deze lang niet te versmaden rookertjes aan. Ik ga me even in pontificaal steken, want mijn strenge vrouw eischt van me, dat ik mijn heerlijk, licht jasje verwissel met wat fatsoenlijker kleedij.” „Wim, niet zoo poesmooi,” riep Tine hem na. „Je bent duizendmaal knapper, als je er niet zoo aangekleed uitziet.”
„Tine, hou op,” riep Dé in wanhoop. „Bederf nu mijn goeie opvoeding niet. Je weet niet, hoeveel moeite ’t me heeft gekost om Wim te bewegen zich bij gelegenheden wat minder „los” te kleeden.”
„Vergiffenis, vrouwe !” lachte Tine. „Wim, doe je trouwpak aan, jong. En neem je kachelpijp onder je arm. En laat mij dan naast je loopen, want ik ben dol op zwarte pakken en hooge hoeden. Vandaar, dat ik mijn eenige schatte-vader zoo aanbid. Is die niet
55