wel een kok. Al die fijne dingsigheden, ’t was eeaig, hoor !”
Geert deed haar uiterste best om al Tines bevelen uit te voeren en „de daghit” draafde door het dorp om alle boodschappen te doen, die Tine haar opgaf.
Tine had zoo’n aardige manier om de men-schen aan ’t werk te zetten en de lange, slungelige daghit, die anders, zooals Wim beweerde, te lui was dat ze liep, holde, als Tine ’t haar vroeg, ’t vuur uit d’r sloffen.
Haar verwondering toen Tine een keurige schaal hors d’oeuvre klaar gemaakt had, was werkelijk grenzeloos.
En toen ze met Geert aan het werk was, zei ze opgewonden :
„Nee, Geert, sooies moois hè’k nou nog nooit gesien, ’t laikent wel ’n blommeveld. Die opgerolde vissies in een hard ei, hee-je dat gesien, Geert ? Enne die temate mit allemaal fijns d’rin. Seg, sou jij ’t luste ? Ik mot niet heefte, maar ’t is ’n manjefiek gesicht.”
Het werd een in-genoegelijk dagje.
Dokter Durieu, die eerst met studie de baby had bekeken en het voorspoedig ventje zeer geroemd had, maakte ’s middags een groote wandeling door het bosch met Wim, waarbij deze hem alle mooie plekjes wees, waar hij gewoon was te schilderen.
„Ik kan me nu best begrijpen, hoe die heerlijke
51