VIJFDE HOOFDSTUK.
„Dé !” riep Tine uit den tuin naar Dé, die in de serre zat te lezen. „Ik heb een brief van Vader, hij komt morgen.”
„Wat fijn,” zei Dé, terwijl ze op een holletje naar Tine liep. „Hoe laat komt hij ? dan gaan we ’m allemaal halen.”
„Om, 11.06. En hij gaat pas ’s avonds weer terug. Gommenikkie wat een prestatie van den Heer Papa ! Je bent toch een bizondere gunsteling van hem Dé ! Dat doet ie voor niemand, er zoo’n heelen dag uitbreken.”
„Hij verlangt natuurlijk zóó naar z’n verwende prinsesje, dat hij ’t niet langer kan uithouden. Ik geloof, dat ik de eer van zijn bezoek moet deelen met zijn verlangen naar jou en Carlo.”
„Bescheiden ziel! Moest je niet weten, hoe idolaat die Pipa van mij op je is !”
„Zeg, Tine, wat treft dat eenig, dat morgen net Mevrouw van Beek en Ernst bij ons komen dineeren.”
„Ja, eenig zeg ! Paps zal ’t wel leuk vinden, met die twee beroemdheden kennis te maken.
48