„Kom, laten we nu wat spelen,” zei Mevrouw, terwijl ze in de muziek naar iets zocht. „Zei je me niet, Tine, dat je zooveel van de Grieg-sonate hield ?”
„O, ja, Mevrouw, dol!”
„Laten we die dan spelen,” zei Mevrouw, terwijl ze zich naar den vleugel begaf. In aandachtig zwijgen zette Tine zich neer en even daarna klonken de eerste maten van de mooie sonate door het vertrek.
Het werd een middag vol genot voor Tine. Ernst en z’n moeder speelden het een na het ander en het was een zeer mooi samenspel.
Schoon Mevrouw van Beek verre de mindere was, had ze een muzikale manier van begeleiden en was ze, zooals Ernst zei, een bizonder „volgzame” moeder.
Ernst was een waarlijk buitengewoon kunstenaar, een van het goede soort. Zonder eenig effectbejag was zijn spel. ’t Was groot en nobel.
Tine kon haar oogen niet afhouden van die lieve vrouw met het grijze haar aan den vleugel en den knappen, rijzigen zoon, die met zijn mooien, donkeren kop wel het ideaal uit alle meisjesdroomen moest zijn.
„Wat zal ie bewierookt worden,” dacht Tine, met een tikje verachting voor de kudde jongedames, die het den artisten lastig maken met hun overdreven bewondering en gebedel om handteekeningen. Tine was zoo’n in-gezond
45