Erust van Beek. „U heeft me al zooveel verteld en geschreven van Juffrouw Durieu, dat ’t me is, alsof ik haar al jaren ken.”
„Ging ’t mij ook maar zoo,” zei Tine op grappigen toon. „Mevrouw heeft mij héél veel van U verteld, maar nu ik u daar ineens voor me zie, voel ik me niks op m’n gemak en toen ik u hoorde spelen van den winter, verlangde ik er zóó naar kennis met u te maken.”
„Dat is nou weer echt Tine om zooiets te zeggen”, lachte Mevrouw.
„Ja, ik voel me als een echte zielepiet tegenover zoo’ii grooten kunstenaar.”
Ernst barstte in een onbedaarlijk lachen uit. „O, juffrouw Durieu, hou op! Een groot kunstenaar ! Ik voel me nog zoo’n heel kleine jonge i in de Kunst. Maar, nu zou ik heelemaal vergeten aan mijn moeders wensch te voldoen. Ik zou wat spelen. Moeder, je begeleidt me toch ?”
„Maar jongen, ik geloof niet, dat ik ’t meer aandurf. Ik heb in maanden geen hand op de toetsen gehad.”
„Kom, onzin, ’t gaat best. Begin u maar, dan komt de moed vanzelf weer. Zoek u maar uit, hier ligt wat muziek. Juffrouw Durieu, heeft u een voorkeur voor ’t een of ander ?” „O, ik vind alles even mooi wat u speelt,” zei Tine vol vuur.
„Wat een dankbaar publiek heb ik dan van
43