,,0, Mevrouw, ’t is zoo’n fijne dottekop !” zei Tine. „U heeft er geen idee van hoe’n knolle-bol het is. Moet u hem ’s morgens zien in z’n badje, hoe ie met die bloote pootelootekie’s rondscharmaait, gewoon om op te eten !”
„Je schijnt er in je bewondering voor Carlo een apart taaltje op na te houden,” lachte Mevrouw.
„Och, je kunt niet gewoon tegen hem spreken, j ' moet dol doen als je ’m ziet.”
„En heb je hem nu al eens mogen rondrijden? Dat was toch je grootewensch,is’tniet?” „Kan u denken ! Moest „het Schrikbewind” er niet zijn. Die heeft bevolen, dat het kind de eerste maanden niet gereden mag worden, ’t Is gewoon om je een aap te lachen zooals ie Dé regeert!”
„Heel verstandig van dokter Vermaas. Dé is nog zoo’n héél jong moedertje, ze kan niet precies weten wat goed voor de baby is. En de verzorging van de tegenwoordige baby’s verschilt zóó hemelsbreed met die van vroeger, dat ’t heel goed was ingezien van Mevrouw Cortelingen Dé te raden een jongen dokter te nemen. Waar dokter Vermaas bovendien nog een vriend van Wim is, kan ’t niet anders of de kleine Carlo heeft zijn bizondere zorg.”
„De hemel beware iederen zuigeling voor zóó’n „bizondere zorg”, ’t Kind mag nou gewoon niets.”
37