VIERDE HOOFDSTUK.
Tine was nu al een week bij Dé gelogeerd en die tijd was een aaneenschakeling van pretjes.
Dé, die door haar moederlijke zorgen niet vaak met Tine mee kon, drong er steeds weer op aan, dat Tine alle pleiziertjes, die haar door de kennissen van Dé en Wim aangeboden werden, zou aannemen.
Maar vaak hielp haar aandringen niets en verkoos Tine, rustigjes bij hen thuis te blijven en zich met hen te vermeien in den aanblik van Carlo, die met den dag liever werd.
Tine vond niets prettiger, dan toe te kijken, als Dé den kleinen schat ’s morgens baadde. Ieder kraai-geluidje vond ze allerliefst en ze kon niet genoeg krijgen van die schattige, kleine vuistjes waarmee de aardige vent steeds in de lucht schermde.
Zijn wiegje stond in den tuin en hoewel het overdekt was met een tullen gordijn, moest Tine er toch bij zitten, om denkbeeldige vliegen te weren.
In waarheid wachtte ze geduldig, tot ie weer wakker werd en de tijd aanbrak waarop ie
Tine Durieu 3.
33