„Neen moeder, gelukkig vinden we allebei, dat ’t net eender is. Ik vind ’t altijd vreeselijk, als de menschen, wanneer ze een kindje verwachten, zoo stellig op een zoon hopen. Is een meisje dan minder gewenscht ?”
„Ik ben ’t volkomen met je eens. ’t Is zoo’n groot geluk als men zoo’n kleine schat krijgt, ’t blijft hetzelfde of ’t een jongen of een meisje is.”
„Moeder, als ’t een meiske is, dan heet ze naar u, dan wordt het een Lilian. En is ’t een zoon, dan noemen we hem naar mijn Vader.” „Ik zal heel vereerd zijn, als mijn kleindochter m’n naam draagt, maar niets minder blij, als ’t een Albert wordt.”
„Moedertje, kom je direct, als de kleine puk er is ?”
„Malle meid, ik ben nu nog hier en je vraagt alweer of ik dan direct kom. Je zoudt me nog heelemaal uithuizig maken.”
„U moest ook veel liever Uw heele boeltje opbreken en hier komen wonen, dan hoefde u niet telkens heen en weer te trekken. Er worden weer zulke gezellige huisjes gebouwd, net geschikt voor Uw kippen huishoudentje.”
„Ik heb er al eens over gedacht, kindje. En als die kleine schat er is, dan zou ik wel heel graag dichtbij wonen.”
„Moeder,” zei Tine met de haar eigen voortvarendheid. „We gaan vanmiddag op stap. In
233