het platina kettinkje met den mooien parel hanger, haar door Ernst geschonken, toen ze zijn moeder verpleegd had.
„Yrouwkie, wat zie je er beeldig uit,” zei haar man toen ze binnenkwam.
„En zoo stemmig, recht goed gekozen in je kwaliteit van gastvrouw.”
Ze hadden nu een rustig uurtje samen, vóór de gasten kwamen.
„Lees je iets voor ?” vroeg Tine. „’t Zou anders onze Zondag niet zijn, als er niets voorgelezen werd.”
Ernst haalde het mooie boek, dat ze samen lazen en begon haar voor te lezen.
In stille aandacht luisterde Tine naar de mooie klankvolle stem van haar man, die de woorden van den grooten schrijver zoo goed deed uitkomen.
„Dat was weer een uurtje uit duizenden,” zei Tine toen hij het boek dichtsloeg.
„Kijk eens,” zei Ernst, toen hij zich naar het raam begaf. „Daar komen in optocht onze gasten aan.
Zeg, Tine, dat zou je in stad toch niet kunnen doen, zoo op een husje naar een dineetje gaan.”
„Dat is juist het heerlijke van ’t buitenleven, dat je zoo vrij bent, als een vogeltje in de lucht.”
Daar kwamen de gasten al binnen en men ging gezellig bijeen zitten in den salon, die door
227