maal voor ze gedaan heeft, u en meheer dokter.” „Weet je wat,” zei Tine. „Nu ga ik de tafel in orde maken. Dan zit manlief niet langer alleen en is dat meteen gedaan.”
„Daar kan meneer best een handje mee helpen,” vond Dirkje.
Ernst was heel blij, dat Tine weer binnen kwam.
„’t Is zoo’n vreemde Zondag,” klaagde hij. „Ik zie je haast niet.”
„O, jou verwende man! ’t Is wel eens goed voor je, anders wordt je heusch te veeleischend,” plaagde ze hem.
„Kan ik je met iets helpen, vrouwke ?”
„Ja graag. Eerst de tafel uitschuiven. We moeten de drie bladen eruit halen. Voorzichtig, hoor!”
„Tsjonge, wat een reuze-tafel is ’t zoo, zij neemt haast de heele kamer in beslag.”
„O neen, er is nog flink ruimte om te bedienen. Zoo, mans, nu netjes helpen met het tafellaken, er mag geen kreukje in komen.” „Tinelief,” zei Ernst met benepen stem.
„Ik speel liever een moeilijke viool sonate, dan dat ik een tafellaken neerleg zonder het te kreuken.”
„Och, ziel,” spotte Tine. „Ga jij maar gauw zitten, ’t is geen werk voor je.”
Maar daar wilde hij niet van hooren, hij moest en zou meehelpen.
Tine Durieu 15.
225