boeren-moedertjes, maar zonder eenig resultaat. Die brave zielen hos-klossen hun spruiten door elkaar om ze zoet te houden, geven ze, als ze niet slapen willen een fijne dot met suiker eraan en laten ze, als ze een paar maanden zijn, aan een stuk spek zabbelen. En.... heusch Dé, ze groeien als kool!”
„Best mogelijk, dat jij een paar van die boerenkindertjes zag, die tegen de verdrukking in groeien, maar je moet maar eens hooren, hoeveel van die stumpertjes die niet aan orde en regelmaat gewend zijn, in de Ziekenhuizen liggen en waaraan in de meeste gevallen niets meer te doen is.”
„O, je wel!” zei de luchthartige Tine, die haar lachen niet kon houden, bij Dé’s ernst.
„Ik beloof U, zuster Déborah, dat ik voortaan in mijn dorp ga ijveren om de boerenspruiten op te fokken tot model-baby’s. Wat zal me dat een model-boerderij worden !”
„Ze is onverbeterlijk,” lachte Wim. „Vrouwke doe maar geen moeite, ze lacht je finaal uit, die rekel.”
„Wacht maar,” zei Dé, „Als ze Carlo ziet, dan zal ze wel toe moeten geven, dat....” „Dat,” viel Tine haar in de rede, „Dé’s babyfokkerij de beste is.”
„Ondeugd,” riep Dé, terwijl ze haar om de tafel naliep om haar een klap toe te dienen. „Denk om je prestige, moeder de vrouw,”
25