VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
„Tineke,” zei mevrouw Cortelingen, die met Tine in de huiskamer zat.
„Kan ik je wat helpen met het in orde brengen van je dineetje.”
’t Was Zondagmorgen en dien middag zou Tines eerste dineetje plaats vinden.
„Neen lievert, u moogt me met niets helpen. Alles is in orde en ik stel er prijs op, ’t allemaal alleen met Dirkje te beredderen.”
„Ik kan t me best begrijpen, kind en ik ben er zeker van, dat alles goed in orde komt. ’ „Heb ik u nog vaders invitatie overgebracht?” „Neen, kind, je hebt me niets gezegd.”
„Wat ben ik toch een vergeetkop, schandelijk ! Vader vroeg of moeder en u vanmiddag wat met hem gaan toeren. ’t Is zulk zalig weer, ’t zal fijn zijn.”
„Wat mij betreft, dolgraag.”
„Nu, moeder zal er ook wel zin in hebben.” „Hoe laat komen de Greves ?”
„Die komen pas tegen vijf uur en gaan eerst naar vader. Ze moeten vanmiddag naar een receptie, daarom kunnen ze niet eerder komen.”
223