Ernst, die hem ook al tegemoet was geloopen zei:
„Wie spreekt daar van storen ? Alweer aan ’t brommen, vader ? Geef gauw uw jas en hoed hier en kom bij ons zitten.”
„Hè, wat heb jullie ’t hier gezellig,” zei dokter Durieu toen hij de serre binnenkwam.
„Hier Paps, in dien lekkeren, grooten stoel,” en Tine zette den gemakkelijkste n stoel voor hem neer en schikte de aardige gebloemde kussentjes in zijn rug.
„Vertroetel jij den ouden man maar,” zei dokter Durieu, haar met innige liefde aankijkend.
Tine zette het water op en begon het theegerei te schikken.
„Zou je nu niet eens gaan zitten ?” vroeg haar vader.
„O, laat u haar maar dribbelen, dat doet ze zoo dolgraag,” zei Ernst.
De schemering begon te vallen.
„Niet veel licht maken,” zei Tine.
„Alleen maar de schemerlamp, dat is zoo in-gezellig.”
De groote staande rieten lamp, die in een hoek van de serre stond en een kap van zacht groene zijde had, werd opgedraaid en verspreidde een mooi, gedempt licht in de serre.
„Kijk die roode rozen eens belicht worden,” zei Tine in verrukking. „Ze stralen licht uit.”
221