„Ik zal eens even gaan kijken,” zei deze en spoedde zich naar beneden.
Vlug kwam ze weer naar boven, een groot pak in de handen.
„Dit bracht de koetsier van dokter, mevrouw, U moest het maar gauw uitpakken, zei hij.” „Wat nu ?” zei Tine nieuwsgierig en ze nam het pak uit Dirkjes handen. Daar kwam een prachtige buste in brons van Beethoven tevoorschijn. Er was een kaartje bij.
„Van de broers voor de studeerkamer.”
„O, wat schattig!” zei Tine. „En wat is de buste mooi.”
„’t Is anders geen erg knappe man, vindt u wel, mevrouw ?” vond Dirkje.
Tine schoot in een lach.
„Och, smaken verschillen,” zei ze.
„Er wordt alweer gebeld,” zei Dirkje. „Vast weer ’n cadeau.”
„Wel zeker, jij denkt maar, dat ’t zoo door blijft gaan.”
„Nou, wat heb ik gezegd!” riep Dirkje triomfantelijk.
Tine keek verrast op naar Dirkje, die haar een mooie, donkere vaas overhandigde, gevuld met wuivende, witte seringen.
„Van den bloemist,” zei Dirkje tot nadere toelichting.
„O, wat mooi,” riep Tine blij. „Is er geen kaartje bij ?”
215