een flink meisje met een zeer vriendelijk uiterlijk en Tine was den koning te rijk, dat ze zoo’n puikje had kunnen bemachtigen.
En nu begon er een drukke tijd voor het jonge vrouwtje aan te komen.
Het huis, dat door Dirkje, het nieuwe meisje, was schoongemaakt, moest aangekleed worden.
„We zijn nu pas in onzen verlovingstijd,” zei Tine tegen Ernst, toen ze samen in stad alles kochten om hun huis in te richten.
„Dat zou je wel willen,” lachte Ernst.
„Neen, hoor, je bent een oude getrouwde vrouw.”
Telkens als Tine iets moois zag, was Ernst bereid het te koopen.
„Ik durf niets meer zeggen,” zei Tine. „Je ruïneert je, man !”
„Zoek jij maar uit, wat je het beste aanstaat, ik zal je heusch wel waarschuwen, als je te ver gaat.”
Maar Tine bleef bescheiden in haar wenschen. Met den haar aangeboren fijnen smaak, koos ze juist wat het beste paste in hun huis en toch niet te kostbaar was.
„Is nu alles in orde, vrouwke ?” vroeg Ernst op de terugreis.
„Op enkele kleinigheden na is onze inrichting compleet. Daar ga ik zelf nog een middagje voor naar stad, dan hoef jij niet meer mee te winkelen.”
210