VEERTIENDE HOOFDSTUK.
„Tine,” zei Juffrouw Bergsma. „Nu moet je toch eens werk maken van een dienstmeisje.” „Daar zie ik nu wat je noemt tegen op,” zei Tine. „Ik heb nog nooit een meisje aangenomen. Wat moet je nou tegen zoo’n kind zeggen ?” „Je bent een mooie mevrouw,” schaterde Juffrouw Bergsma. „Als ze in de gaten krijgt, dat je zoo onbeholpen bent, is ze je direct de baas.”
„Poeh ! dat zal d’r geleerd worden,” zei Tine. „Als ze den baas wil spelen, zeg ik haar onmiddellijk den dienst op.”
„Zoo moet je maar beginnen, ’t is nogal gemakkelijk, een ander te krijgen. Jij bent nog gewend, aan onze oude getrouwen, maar die beginnen langzamerhand tot de uitzonderingen te behooren.”
„Ik plaats een advertentie”, zei Tine dapper. „Laten we liever eerst probeeren er een door recommandatie te krijgen.”
„Mij best, hoor!”
Juffrouw Bergsma deed haar uiterste best om Tine een gedienstige geest te bezorgen en
206