man, en streelde haar zacht over ’t hoofd.
„Laat haar maar gerust even uithuilen,” zei dokter Durieu en in zijn stem klonk een groote ontroering.
„’t Is heusch teveel geluk opeens, ’t is haar te machtig geworden.”
Na het middagmaal moesten ze allen mee naar de villa.
Tines mondje stond geen oogenblik stil, ze was maar aan het schikken en indeelen en danste door de kamers als een uitgelaten kind.
„Zoo”, zei haar man, terwijl hij haar met zich meevoerde. „En nu sluiten we ons zonnehuisje en ga je eens rustig mee naar huis. Je hebt zoolang den baas over mij gespeeld, nu zal ik jou eens even bebazen. Jij gaat van avond vroeg naar je mandje, hoor! Je bent zoo druk en opgewonden, daar mag wel wat rust op volgen.” „Goed zoo,” zei dokter Durieu. „Daar zijn we ’t roerend mee eens.”
Een uurtje later lag Tine in bed, maar ze kon den slaap niet vatten, met groote, open oogen lag ze te kijken en aldoor zong ’t maar in haar hoofd :
Ons eigen huisje, ons eigen huisje.
205