van nu af aan, dit huizeke als het jouwe kunt beschouwen.”
„Wat nou,” zei baas Veerbeek, die vanuit het raam naar het echtpaar keek. „Die stane mekaar daar effetjes te omhelze !”
„Och man, la’ gaan, we binne allemaal jonk geweest,” lachte een ander.
Tine was heelemaal stil geworden, ze kon geen woorden vinden om uiting te geven aan haar groote blijdschap.
„Heb je den sleutel van het huis al?” vroeg ze. „Ja, vrouwtje. Waarom vraag je dat ?”
„O, laten we er dan van avond nog even heen gaan, als de werklui weg zijn. ’t Is nu toch werkelijkheid, ik wil het nog eens zien, nu ik weet, dat wij daar zullen wonen. Wij, in dat heerlijke huisje. Man, kun jij het gelooven ? Ik heb ’t gevoel, of ik droom en straks wakker wordende.... naar Berlijn moet.”
„Mal vrouwke,” zei Ernst.
O, hoe hij genoot van haar blijdschap.
„En nu naar huis,” zei Tine, terwijl ze hem met zich meetrok. „De vader moet het weten, de jongens, juffrouw Bergsma. Ik moet het vertellen, toe, mans, loop toch wat harder.”
En ’t was Tine van vroeger, de echte oude Tine, die meer naar huis danste, dan liep.
„Vader,” riep ze door het huis. „Waar is vader ?”
„Hallo, wat is er aan de hand,” zei dokter
203