„O, Vadertje !”
Met een gesmoorden kreet lag Tine in haar vaders armen.
Zacht voerde hij haar naar een stoel en haar kopje tegen zich aangedrukt, liet hij haar uithuilen. Maar flink als ze was, droogde ze gauw haar tranen en keek hem stralend aan.
„O, vadertje, wat een zegen, dat u gekomen is. Wat een heerlijke Kerstverrassing. Begreep u dan uit mijn brieven, dat Ernst veel erger was, dan ik schreef ?”
Dokter Durieu, die haar niet wilde zeggen, dat een telegram van haar dokter hem naar hier had geroepen, nam een leugentje om bestwil te baat en zei:
„Neen, liefje, uit je brieven las ik het niet, daarin heb je de waarheid veel te goed verborgen, maar ik was al van plan jullie te komen verrassen, toen je schreef, dat je het Kerstfeest niet bij ons kon doorbrengen.”
„Schatte-vader,” zei Tine ontroerd. „Dat is weer echt iets van u.”
„En vertel me eens kindje, hoe is de toestand nu ?”
„Als ik me niet bedrieg, vadertje, dan is hij vandaag voor ’t eerst iets beter.”
„Hoe is de temperatuur.”
„O, nog veel te hoog. U moet straks de lijst maar eens inzien. En liefste vadertje, wilt u hem dan ook onderzoeken ?”
183