zitten piekeren, omdat ze het Kerstfeest niet in den huiselijken kring konden vieren en hoe ze toen ges ïakt had naar werk, werk, dat haar heen kon zetten over het heimwee, dat haar vervulde.
Ach, nu had ze werk, volop, er was geen plaats voor andere gedachten, dan voor die aan den dierbaren zieke.
Ze verpleegde hem met een liefde en toewijding, die den dokter een groote bewondering afdwong.
Het was de dag vóór Kerstmis. Ernst was dien dag zeer onrustig, hij hoestte veel en was benauwd. Al heel vroeg in den morgen kwam de dokter. Zijn gezicht stond zeer ernstig, toen hij hem onderzocht.
„Dokter,” barstte Tine uit, toen ze in de andere kamer waren, „Is er geen hoop meer ?” „Maar lieve Mevrouwtje, hoe komt u daar bij. De toestand is wat minder gunstig dan gisteren, maar absoluut niet hopeloos. Kom, kom, u is al dien tijd zoo kalm geweest, nu ook verstandig blijven.”
„O, dokter, ik ben zoo bang. Hij wordt zoo zwak,” snikte Tine.
„U ziet het heusch te donker in, mevrouwtje. Maar u is ook oververmoeid, dat maakt zoo zenuwachtig. Toe, laat ik voor den dag ook een zuster laten komen.”
„O, neen, dokter,” smeekte Tine. „Ik vind
180