sneu, dat nu net dat eene concert op den tweeden Kerstdag viel.
Ernst had haar voorgesteld alleen naar huis te gaan, dan zou hij haar na de Kerstdagen komen halen.
Maar daarin had ze heelemaal geen zin. Stel je voor, haar man alleen in die koude hotelkamers, niemand bij hem om ’t gezellig te maken.
Neen, zij had zich voorgenomen de kamers die dagen echt knus te maken, met hulst en maretakken en, net zooals Her al verondersteld had, ze zou een mooi Kerstboompje in orde maken en ’s avonds zouden zij beidjes bij het kaarslicht van den boom bij elkaar zitten.
Ze zou dan tenminste weer wat te doen hebben en ’t zou een prettige drukte worden. Ze verheugde zich al op het inkoopen van al die aardige dingetjes voor den boom.
Maar zooals bij Vadertje thuis, zou ’t niet zijn. Die gezellige drukte van hen allen om den Kerstboom kon ze niet scheppen.
„Maar vrouwke, zoo in gedachten verdiept, dat je me niet eens hoorde binnenkomen !”
Ze rees op.
„Hè, man, wat laat je me schrikken !”
„Klein gekje, om ook zoo ver weg te zijn met je gedachten. Waar zat je ? Ik denk, dat je thuis was, met de jongens aan ’t sneeuwballen gooien. Is ’t niet zoo ?”
172