mogelijk zal zijn, uw Tineke door iets te vervangen. Wilt u mij toestaan, u uit dank voor al het lieve en goede, dat mijn Deetje en ik altijd van u ondervonden hebben, iets te geven, dat Uw Tine weergeeft, zooals we haar gekend hebben als meisje.”
Op een wenk van hem maakte Dé de kamerdeur open en brachten de twee kellners een groot schilderij binnen, dat Wim van ze overnam en op eenige stoelen voor dokter Durieu plaatste.
Daar stond zijn lieve Tine voor hem, in het wit zijden kleedje, dat ze aan had op den dag van haar verloving en het lieve, blonde kopje keek hem zoo schelms aan, dat het was, of ze de lippen moest openen om iets heel ondeugends te zeggen.
Dokter Durieu was eerst te ontroerd om iets te kunnen zeggen, de tranen rolden hem over het gelaat.
„’t Is een meesterstuk, Wim,” zei hij eindelijk. En terwijl hij Wims handen stevig drukte, zei hij :
„Ik ben je oneindig dankbaar, jongen, je hebt me iets gegeven, dat me heen zal helpen over het gemis in huis van mijn kleine meisje.”
Terwijl allen zich om het portret schaarden om het te bewonderen, waren Tine en Dé naar boven gesneld en hielp Dé de jonge vrouw haar reistoilet aantrekken.
Toen ze daarmee bezig waren, slopen zacht-
162