moest doorbrengen. In het dorp heerschte al dagen lang een geheimzinnige drukte. En als Tine en Ernst op straat liepen, werden er verstolen lachjes gewisseld en keek men elkaar blij en vol verwachting aan.
Eindelijk was dan de groote dag aangebroken.
Tine was verzocht op haar kamer te blijven, tot Mevrouw Cortelingen en Juffrouw Bergsma bij haar zouden komen, om haar met kleeden te helpen.
Het was een echte zomerdag. De zon scheen zoo blij en warm in Tines kamer en bescheen het lieve kopje met haar koesterende stralen. Het was Tine zoo vreemd te moede. Heel vroeg was ze ontwaakt, ze kon den slaap niet meer vatten. Met open oogen lag ze rond te kijken, ieder plekje van haar lieve meisjeskamer nam ze in zich op, als wilde ze het in haar geheugen prenten.
Ze nam het portret van haar moeder en drukte er een innigen kus op.
„Moeder,” zei ze zacht. „Ik ben zoo héél gelukkig.”
Vroeg in den morgen was haar vader bij haar gekomen en hij had bij haar bed gezeten, als toen ze nog een heel klein meisje was. En samen hadden ze gesproken over het gestorven moedertje en wat er in al die jaren aan lief en leed gebeurd was. En hij had Tine gesproken over de plichten die haar wachten als getrouwde vrouw.
155