paar maanden ga ik trouwen, wat zou ’t nu niet in-leuk zijn, als Mia en Karel alle feestelijkheden als verloofden bij konden wonen. En.... Professor, ik wil u ook niet missen bij mijn huwelijk. Ik wensch mevrouw en u als a.s. schoonouders van mijn broer Karel overal bij te zien.”
„Tsjonge, jonge, jij wilt! jij wenscht! ’t Is nogal geen kleinigheid ! Ik geloof nooit, dat mijn vrouw er toe te vinden zal zijn.”
„Och jawel, Professor, als u ’t voorstelt, heeft mevrouw er zeker niets tegen. En u heeft er in uw hart wel vrede mee. O, Professortje, ik weet zeker, dat u eigenlijk niets liever wilt, dan uw Mia gelukkig maken.”
„Drommelsche meid!” bromde Professor. „En nu weet u niet, hoe u de zaak zult aanpakken,” ging de onverbeterlijke Tine voort. „Maar, daar zal ik u wel mee helpen. Als u nu maar zorgt, dat mevrouw er vrede mee heeft, dan zal ik, zoodra u me dit meer dan heugelijke feit meldt, mijn geliefden broer Karel te kennen geven, dat hij zonder vrees de stoute schoenen kan aantrekken en de hand van Uw dochter Mia vragen.”
„Nu gaat ze op den terugweg in d’r eentje lachen, dat ze dien ouwen Prof zoo overrompeld heeft,” bromde Professor.
„0 neen,” lachte Tine. „Dat heeft u glad mis. Ik zal me wel loopen verkneuteren bij het
151