„Wat zeg je daar ?”
„Ik zeg, dat ’t hoogst begrijpelijk is.
Gunst, Professor, die twee houden van elkaar. Gezellig, om dan, als je van college komt, ieder een kant op te gaan.”
„Ja, maar kindje, wat wil je dan ? ’t Is toch heusch te gek en al ben je nu student, daarom kun je toch maar niet breken met alle vormen.” „Maar beste Professor, ’t is ook niet noodig, dat ze breken met alle vormen, ik denk, dat ze niets liever willen, dan de vormen zéér in acht nemen en door een officiëele verloving zich het recht te verschaffen.... na het college samen naar huis te tippelen.”
„Wel ja, twee grasgroene studentjes en dan al een publieke verloving. Denk je, dat ik, toen ik zoo oud was als jouw broer, den moed had me publiek te verloven ? Geen denken aan, ik heb eerst netjes afgestudeerd en toen pas heb ik mijn meisje gevraagd.”
„Maar Professor, dat is het grijze verleden waar u over spreekt.”
„Zeg eens, zie je me voor zóó oud aan ?” „Neen, niet voor zóó oud, maar u is, wat zulke dingen betreft, toch niet met uw tijd meegegaan. Reuze brutaal van me om zoo iets te zeggen, vindt u niet ?”
„Nou, jij kunt een potje bij me breken, maar anders....”
„Lieve Professor, hoor u nu eens. Over een
150