„Kom collega,” zei hij. „Ik moet naar den trein, breng je me even, of heb je geen tijd ?”
„Ik ga met u mee,” zei dokter Vermaas, blij, dat er een einde kwam aan het pijnlijke van den toestand.
Mevrouw van Beek nam verwonderlijk snel in beterschap toe en na een dag of acht vond dokter Vermaas goed, dat ze een uurtje op zat. Hier had Tine erg tegen opgezien, want ze vreesde, dat mevrouw er te zwak voor zou zijn.
Maar het liep verbazend mee. Toen het uur om was, wilde mevrouw er niet van hooren, weer naar bed te gaan en Tine had al haar overredingskracht noodig om te zorgen, dat de bevelen van dokter Vermaas stipt opgevolgd werden.
„Jullie overdrijft het,” zei mevrouw, toen ze weer rustig in bed lag. „Ik voel me weer zóó goed, ik zou gerust weer aan mijn werk kunnen gaan.”
„Neen moedertje, dat zoudt u niet kunnen. O, het zal u niet meevallen, als u weer een heelen dag op is. Maar, zeg, vindt u het zóó vervelend hier aldoor met mij op de kamer ?”
„Nest,” zei mevrouw, terwijl ze haar liefdevol aankeek. „Moet ik je weer eens zeggen, hoe heerlijk ik ’t vind, dat jij me zoo vertroetelt en verzorgt, jij voorbeeldeloos verpleegstertje? Ik was zeker nooit zoo gauw opgeknapt, als jij niet zoo uitstekend voor me gezorgd hadt.
Tine Durieu 10.
145