ze weer zoover is, dat ze zichzelf kan helpen.”
„O, al waren het maanden,” zei Tine vol vuur.
„Nu goed dan, ik denk ook, dat mevrouw Van Beek door niemand liever verpleegd wil worden. Maar nu nog iets, ik zou gaarne een specialist raadplegen, u heeft er zeker niets tegen, dat ik Professor Greve morgen laat komen.”
„Professor Greve !” zei Tine verrast.
„Daar heb ik juist kort geleden kennis mee gemaakt. Dat is heel best, dokter.”
„Nu,” zei Vermaas, terwijl hij opstond, „U weet nu alles, vooral rust, niet alleen in de ziekekamer, maar door het heele huis. Ik loop vanavond nog even op en mocht u me noodig hebben, dan telefoneert u wel even.”
Daags daarop kwam Professor Greve.
Tine had vooraf mevrouw van Beek ingelicht, en het laten voorkomen, alsof Professor Greve alleen kwam ter geruststelling van Tine.
„Maar kindje,” zei mevrouw op zwakken toon, „Vertrouw je dien knappen Vermaas dan niet ?”
„O ja, moedertje, maar Professor Greve is zoo’n bolleboos.”
„Nu goed dan, liefje,” zei de zieke terwijl ze het hoofd vermoeid in de kussens liet rusten.
„Wat ziet ze er slecht uit,” dacht Tine.
Ze kon weer niet gelooven, dat de lieve
142