„Ik zal even gaan kijken, of moedertje al tot bewustzijn is gekomen,” zei Tine. „Ik kom het jullie daar wel zeggen.”
Op haar teenen ging Tine naar boven.
In de studeerkamer vond ze Trui, die naast den divan stond, waarop mevrouw van Beek, met doodsbleek gelaat en gesloten oogen lag.
De tranen sprongen Tine in de oogen, toen ze de lieve vrouw daar zag liggen.
„Vraag of juffrouw Beukers even boven komt,” zei ze zacht tegen Trui. „Ze zit in de huiskamer.”
Even daarna kwam Dien binnen. Zacht nam ze den pols van mevrouw van Beek, voelde den polsslag. Toen luisterde ze naar den hartslag.
„O, Dien,” fluisterde Tine angstig. „Ze zal toch niet....”
„Stil,” waarschuwde Dien. „Help me even, Tine, we zullen haar goed wat losmaken.” Voorzichtig hielpen de twee meisjes elkaar het goed van de zieke losmaken.
Een vlugge tred weerklonk op de trap.
„De dokter,” zei Tine, die herademde, toen ze den stap van dokter Vermaas herkende.
Een klop op de deur en op haar „binnen” kwam dokter Vermaas de kamer in.
„Trui heeft me alles verteld,” zei hij. „Ik zal mevrouw even onderzoeken en dan zullen we haar naar de slaapkamer brengen, ze kan zoo niet blijven liggen.”
138