„Tine, ’t is voor jou, kom gauw.”
Tine holde naar binnen en terwijl ze luisterde, zagen de anderen haar verbleeken.
„Ik kom direct, Trui,” en ze legde in haast den hoorn neer.
„Tine, wat is er ?” vroeg Dé, die ontstelde van Tine’s krijtwit gezicht.
„Trui schelde op,” zei Tine haastig.
„Mevrouw van Beek is plotseling heel ongesteld geworden. Trui vond haar, toen ze in de kamer kwam, op den grond liggen en ze is nog buiten bewustzijn. Ik ga onmiddellijk weg.”
„Ik ga met je mee,” zei Wim.
„Ik ook,” zei Dien. „Misschien kan ik helpen.”
En terwijl de anderen in angstig afwachten achterbleven, fietste het drietal in volle vaart naar het huis van mevrouw van Beek.
De tuinman opende met ontsteld gelaat de deur voor ze.
„Is mevrouw al bij ?” vroeg Tine gejaagd.
„Nog niet, juffrouw Tine,” zei de man bedroefd.
„Is er om dokter getelefoneerd ?” vroeg Tine.
„Ja juffrouw, direct. Hij zou zoo gauw mogelijk komen.”
Ze gingen zachtjes de huiskamer binnen waar ze niemand vonden.
„We hebben mevrouw op den divan gelegd in de studeerkamer,” zei de tuinman op fluisterenden toon.
137