Toen ze met haar fiets de laan inreed, die naar Casa Bianca leidde, klonk haar een luid gejuich tegemoet.
„Hoera ! daar heb je ze !” hoorde ze roepen.
„Dat is Robs jolige stem,” zei Tine in zich-zelve.
Daar kwam „het klaverblad” al aangehold en omsingelde Tines fiets.
„Dag Jo, dag Dien, dag jongens !” riep Tine, uitgelaten van blijdschap, dat ze de oude vrienden weer zag.
De twee meisjes-studentjes, Jo Tervaart en Dien Beukers zagen er alleraardigst uit en vormden een sterk contrast.
Jo, een slank donker meisje, met eenigszins gebruinde huid, Dien een klein, gezellig dik, blond meiske, met een verblindend blanke teint.
Rob Tervaart en zijn vriend Loe de Roever verschilden niet zooveel van elkaar.
Rob was wel de donkerste van het tweetal, „zwart van binnen en van buiten”, plaagde zijn zuster hem altijd. Toch zweemde Loe ook wel naar den donkeren kant. Het waren prettige types, beiden hadden iets echt sportiefs, wat geen wonder was, want ze waren matadors in het roeien en voetballen.
„O, wat zien jullie er allemaal ingezellig uit,” zei Tine, terwijl ze naast ze voortstapte.
„En jij ziet eruit ” zei Rob, terwijl hij
haar fiets overnam. „Nou, ik zal maar voor
132